Stille streken

Uitgelicht

Het overkomt me niet vaak dat ik een boek lees dat niet alleen van groot belang is maar ook nog buitengewoon prettig geschreven. Dat is silence dans les champs, een onderzoek van journalist Nicolas Legendre naar een sector die van het landsdeel waar ik woon een betonnen bolwerk van het deplorabelste neo-feodalisme heeft gemaakt: de agro-alimentaire, het bedrijvencomplex van en rondom de industriële landbouw die Bretagne na de oorlog in een ijzeren greep nam. Ik kan uit mijn raam al zien waarover het gaat.

In zijn onderzoek, waaraan hij jaren heeft gewerkt en waarvoor hij honderden spelers uit het veld heeft gesproken, schetst Legendre een glashelder, deprimerend beeld van de met harde hand doorgevoerde “modernisering” van het boerenvak, die velen niets dan ellende en een kleine bovenlaag grote weelde heeft gebracht.

De meeste geïnterviewden wilden niet met naam genoemd worden, omdat ze ernstig risico lopen bij het doorbreken van de “omerta”. Dit is maar een van de mafia-termen die het betoog doorspekken, de manieren van de krachten die de industrialisatie van de bretonse landbouw doordrukten waren en zijn niet zachtzinnig.

Zie de afbeelding: een lijst van voorschriften uit de jaren zeventig, waaraan leerlingen van de landbouwschool zich dienden te houden op straffe van een dikke onvoldoende. De vraag was: “wat te doen met dit achterlijke bedrijf?” Men moest “holsteinkoeien kopen, alle heggen laten wegschuiven, bomen en waterpartijen wegvlakken, mais in plaats van gras, soja erin (voor het eiwit dat aan de mais ontbreekt), kunstmest kopen en later hebben we het nog wel even over het gif…”

Generaties kleine krabbelaars moesten zich diep in de schuld steken, hun bedrijf “rationaliseren” en hun methodes voegen naar de wensen van grote slachterijen, importeurs van soja, kunstmest en pesticiden en verkopers van steeds monsterlijker tractoren en andere machines. Daarbij natuurlijk “geholpen” door zwermen adviseurs die hen wel wilden begeleiden, zonder daarbij vanzelfsprekend aan hun kant te staan.

Dat alles onder de straffe leiding van het syndicaat, – alweer zo’n mafiaterm – de fnsea, waarin alle financiële en organisatorische lijnen samenlopen. Hier werken de meest natuurvijandige smeerkezen samen om rijk te worden van de uitbuiting van wie geen keus heeft, klakkeloos het landschap te ruïneren en iedere bruikbare vierkante meter uit te buiten en te vergiftigen.

Een stuitend voorbeeld van de types die je daar tegenkomt is hun huidige voorzitter, een zekere Arnaud Rousseau, die een bedrijf ter grootte van tien golfbanen exploiteert, met gebruikmaking van immense hoeveelheden smeerlapperij ieder jaar weer dezelfde rommel teelt, “cereales”, oftewel laagwaardig graan dat alleen te gebruiken is als veevoer. Natuurlijk heeft een hufter als hij met een bedrijf van die grootte geen enkele moeite om alle brusselse regels voor zich te laten werken. Daarnaast draagt meneer nog een andere pet: die van een groot bedrijf in verwerking, avril. Iemand als hij hoeft zich over zijn positie geen enkele zorg te maken, hij kan met een vingerknip het land op slot zetten als hij vindt dat het belang van “de boeren” – lees: zijn eigenbelang – in gevaar komt. De ministerieel verantwoordelijken, die op voorspraak van het syndicaat benoemd worden, hebben een ruggegraat met de stevigheid van knakworst en buigen als knipmessen zodra ergens van die idioot zware (tot 9 ton) en dure (1 tot 2 ton) tractozilla’s naar Parijs dreigen op te stomen.

Iedereen die zijn ogen niet heeft laten wegbranden kan zien wat de gevolgen zijn van deze praktijken. Naast een grootschalige uittocht van mensen (fijn toch, konden die lekker in de otofabrieken gaan werken!) is de verarming van het landschap en de vergiftiging van bodem en water (die naast een drastische achteruitgang van de natuurlijke rijkdom op het land ook een niet te stuiten algenbloei aan zee veroorzaakt) een onvermijdelijk gevolg van wat ooit modernisering heette.

Hele generaties boeren zijn erdoor gebroken, al decennia staat deze beroepsgroep eenzaam bovenaan in de zelfmoordstatistieken. Het mag geen verrassing heten dat natuurvriendelijker methoden tegengewerkt of bot gesaboteerd werden – en worden. De meeste subsidie wordt nog altijd door de grootste smeerlappen binnengeharkt. De werkomstandigheden op boerenbedrijven en in de verwerkende industrie waren en bleven beroerd, de brave, timide kleine krabbelaars aan wie het kloterigste werk op het land en in de verwerking (slachthuizen!) toeviel hielden hun kiezen op elkaar, al vielen ze bij bosjes ten prooi aan slijtageziekten en de parkinson-achtige syndromen die de toegift zijn van de omgang met gif.

Het boek stipt het alleen impliciet aan, maar de vraag dringt zich op: wat zou er van Bretagne zijn geworden als die duizenden kilometers heggen waren blijven staan, als die duizenden kilometers waterlopen niet gedempt waren, als die miljoenen bomen nog altijd schaduw en leven hadden kunnen bieden en het landschap niet van voor naar achter en van onder naar boven bedorven was met monoculturen en al die afzichtelijke schuren van geconcentreerd dierenleed onder daken van eternit…