Divagaties
Fragment 1
Als de mensen ooit ophouden beelden voort te brengen, zullen ze elkaar tot de laatste man uitroeien. Het is onmogelijk te schatten wanneer ze dit stadium zullen bereiken, maar het is zeker, de loop van de geschiedenis toont het aan, dat ze onmogelijk zonder idolen, zonder verering en zonder de verblinding van de aanbidding kunnen leven. Of ze nu buigen voor religieuze of politieke schimmen, of hun verbijstering nu aan een verbeelding van het absolute of van een afgod te wijten is, van een godheid of een partij, ze moeten en zullen hun denken aan iets onderwerpen.
Er is geen ding of idee dat niet in de loop van de tijd, al was het maar even, het opperste doelwit van het denken en van het hart is geweest. Iedere schijn heeft ooit de plaats ingenomen van de godheden. Het profeteninstinct dat aan de boezem ligt van ieder schepsel heeft van de uiteenlopende vormen van schepping tirannieke werkelijkheden gemaakt, waarvoor zijn trots moest buigen.
Hebben wij ooit in de geschiedenis een ogenblik gekend dat ontdaan was van leiding, ideaal of illusie? Zelfs de tijdperken van ontwarring hebben de decadentie in een mythe omgezet, ze knielden voor hun afwezige toekomst. Zij die niet geloven, geloven in het feit van hun ongeloof; twijfels zijn niet minder voedzaam dan zekerheden. De mens is het dogmatische wezen bij uitstek. Niets kan hij moeilijker verdragen dan een steriele, alzijdige, tolerante scepsis en de bijbehorende bittere glimlach. Bloed wil hij, in alles wat hij doet en hoopt, bloed om de illusie te voeden zich niet vergist te hebben, serieus en onweerlegbaar te handelen.
Wanneer het gesprek en zijn kunst om de waarheden te matigen tot eenvoudige gemeenplaatsen van het samenleven de basis van onze alledaagse zekerheid dreigt aan te tasten, verschijnen de profeten; de menigte volgt hen en geeft zich aan hen over. Als bij toverslag verstommen de discussies, waarheden vestigen zich schijnbaar voor eeuwig, ironie brengt iedereen in dodelijk gevaar. Het beeld – ondersteund door de politie of een ideologie – vervangt de oude koningen en keizers, oude legenden en oude meesters.
Het is moeilijk om je de menselijke kuddes voor te stellen, zomaar ineens bevrijd van ieder bijgeloof. Welke wet of code, welk gezag zou hen nog op hun plaats houden? Zonder de komst van een cataclysme van buiten zal de menselijke soort ooit een dag zien, die moeilijk te voorspellen maar waarschijnlijk en zelfs zeker is, waarop het laatste bijgeloof verdwenen is. Wanneer het laatste gouden kalf vernietigd is, zal geen enkele macht de chaos meer tegenhouden. Maar hoevelen zullen het geluk smaken, de doodsstrijd van het laatste beeld te beschouwen?
(nvdv: bedoeld wordt “gesneden beeld”, als in exodus 20; de 10 geboden)
2
God is een ziekte van het hart. Onze behoefte om hulp te vinden heeft deze onzekere steun verzonnen, die zwakke en machteloze mensen troost in hun zwakheid. De sterken – zij die hun onzekerheden op zich laden, zij die moed hebben in hun afwezigheid van vaste grond – bevinden zich altijd buiten Hem; zij leven zonder het bijgeloof in welke hoofdletter dan ook, omdat zij maar al te goed weten in welke mate het moeilijk is voor een bestaan, zelfs als dit zich heeft ontwikkeld tot het niveau van het denken, om de denkbeelden of de dingen af te vlakken in het hart van hun opeenvolging van uitwisselbare werkelijkheden, in de algemene onbeduidendheid die hen omringt.
Een stad en, meer nog, een hart die niet bevolkt waren door idolen, zijn symbolen van woestenij en troosteloosheid. Alles in ons eist – en knutselt – het reliëf van het afgodsbeeld. Ons greintje absolute is gezaaid in de vastheid van het zijn zelf; het is er nog eerder dan het bloed. Alles moet iets zijn, dat is de onbewuste grondstelling van de schepping. De verscheidenheid aan formules waarmee we het opperste goed uitdrukken weerspiegelt in al zijn schijnbare variëteit uiteindelijk een zelfde streven. God of de goden; de staat of de beschaving; het gezag of de vooruitgang; een natie, een klasse of juist een individu; onsterfelijkheid of het aards paradijs – het zijn evenzovele gezichten van het eeuwige Gouden Kalf.
Het verlangen om een concept uit een abstracte reeks te lichten, of een object uit de concrete wereld, en het met een hoofdletter te bekronen is de vrucht van een diep verlangen; het resultaat ervan: de Geschiedenis. Uit de universele keten van mensen en dingen moet iets of iemand zich losmaken en opstijgen tot onafhankelijkheid; een schakel moet losbreken van de andere. Zo protesteert het hart tegen de voorbeschikking. Ergens in het verleden, de toekomst, of de droom die het heden is, improviseert de mens de ontkenning van iedere improvisatie. Hij schept een symbool van vrijheid waarvan alles afhangt. Zo stelt hij zijn comfort in de kosmos veilig en zoekt hij afleiding voor zijn zwakte.
Het absolute, uitvloeisel van al het diepste in ons, is de last die we uitspreiden over onze leegte en die der dingen; het is de oppervlakte van onze diepte, de metafysische stralenkrans van onze eigenlijke lafheid. In god doen we niets anders dan vluchten voor het ongeneeslijke en steriele licht van deze wereld, wij schuilen in een warme en kiemkrachtige duisternis, vruchtbaar voor de eeuwigheid en ontoegankelijk, we verdedigen ons tegen de verlokkingen die ons verorberen en aanvreten, die ons een verstikkende werkelijkheid en een hemel zonder troost zouden tonen.
De kracht ontbreekt ons om de beproeving van de heldere visie te doorstaan. De volmaakte gezondheid van de rede die in alles het niets gadeslaat en de geest die verbroedert met het niets dat het omringt zijn fataal voor de ziel. Dus brengt zij God voort en al zijn surrogaten op aarde, om haar evenwicht te bewaren, dat in het licht van de rede niets anders is dan een zwakte, een krankzinnig construct.
3
Afhankelijk van onze manier om de zaken te bezien – volgens een koel gedachtenleven of de onbewuste reacties van het gevoel – verandert onze plaats in de wereld van het ene uiterste in het andere. Bij een onpartijdige analyse is het onmogelijk om voorbij te gaan aan onze fundamentele onbeduidendheid, net zoals het onmogelijk is om, gedreven door de verborgen impulsen van onze natuur, ons niet te beschouwen als het middelpunt en het doel van alles.
Er gaapt een afgrond tussen denken en doen, want er is geen enkele overeenkomst tussen bestaan en begrijpen. Als ieder mens niet in eigen ogen de laatste der mensen was, de finale bekroning van de tijd, zou onze betrokkenheid bij gebeurtenissen en daden zo zwak worden dat de kloof tussen bedoeling en feit een afgrond van passiviteit en wezenloosheid werd, die het leven zou reduceren tot een gapend gat.
Het geheim van ons bestaan berust in ons onvermogen om de consequenties te trekken uit onze overduidelijke onbeduidendheid. Het irrationele, dat zich verzet tegen deze heldere conclusie, omvat het onveranderlijke korreltje waarzonder we zouden ophouden te bestaan. Welbewust dat we niets zijn, gedragen we ons alsof we alles kunnen zijn, en stellen ons zo bloot aan de essentiële dualiteit waarvan het onoplosbare karakter, met een variabele graad van intensiteit, ieders diepste wezen bepaalt.
4
Menselijkheid bestaat alleen in de vriendelijke, toegeeflijke sfeer van de twijfel. De ziel en de wereld omhullend in een immer onvoltooid teder weefsel, beschermt de twijfel ons tegen de bruutheid van het geloof en de onverdraagzaamheid eigen aan de waanzin. Fanatisme is de motor van de geschiedenis, maar het ritme dat het oplegt aan zowel gebeurtenissen als mensen wordt zo duur betaald, en voor een zo pover resultaat, dat een eindeloze neergang oneindig veel verkieslijker is boven de eeuwige epilepsie van de valse vernieuwing.
Terwijl scepsis de waanzin die ieder eigen is verdraagt en verduurt, verheft het fanatisme de furie van het individu tot norm. Het verkrampte instinct wordt autoriteit; de pathologie wordt wet. Of het religie, politiek of moraal betreft, monsterlijke absoluten worden geschapen, bloederige surrogaten van godheden. Wie zonder voorbehoud of vrees voor de gevolgen van een bezwaar in iets gelooft wordt de slaaf van zijn bezieling of zijn eigen krankzinnigheid – en wordt een direct gevaar voor zijn omgeving. Want de enige slechte mens is hij die niet aan zijn overtuigingen twijfelt, degene aan wie “de waarheid” bij toverslag is verschenen, in een onvermogen om de waarden tegen elkaar af te meten.
Wie zijn “ideaal” zonder glimlach of spot beziet, plaatst zich daardoor buiten bereik van het verstand. Alleen een ironische toewijding jegens onze geestdrift kan ons redden van de platheid. Door zijn consequenties is een ontketend geloof beestachtiger dan de ergste vervoering. De laatste kan nog berouw veroorzaken, het eerste leidt onvermijdelijk tot onverdraagzaamheid. Zo heeft dus iedere instemming met het leven een abjecte zijde. In om het even welk ideaal schuilt iets smerigs.
5
Jezus hing maar drie dagen aan het kruis te rotten; wij ons hele leven, en de ontwerper of eerder de medeplichtige aan de genesis, de eeuwige en onveranderlijke God, heeft zijn perfectie in gevaar gebracht vanaf de eerste dag, al sinds hij deelnam aan de algehele ontbinding genaamd tijd. De theologie der gewonde gedachten verzint een oneindig bederfelijke godheid, die zijn stof laat vervallen om het evenbeeld van de mens te weerspiegelen.
Tot nu toe projecteerden we slechts het oppervlak van onze harten op de hemelen. Maar zijn die niet de aangewezen streken om ons in de tragedie te storten, de juiste ruimte voor een ranzige eeuwigheid? Onze zonden hebben niets meer toe te voegen aan het icoon van de Duivel, toch is het aan hen om de banaliteit van een flauwe godheid nieuw leven in te blazen. Hoelang zal de Boze zich nog in alle eigenschappen van de ziel verheugen? Hoelang nog zal hij de enige spiegel zijn waarin we onze geheimen en de kracht van onze eigendunk weerkaatst zien?
Men zou geloven dat we het beste en het slechtste van onszelf op hem geprojecteerd hebben, dat wat ons het meest eigen is. En op het moment dat we zijn tegenstander en meester uitwerkten, uitgeput, onmachtig, schiepen we een breekbaar beeld, het evenbeeld van de eigenschappen van onze eigen bloedarmoede. Zullen we de kracht nog vinden om eindelijk een God in de wereld te zetten?
6
Het leven maakt ieder van ons een veroordeelde, en ieder van onze gelijken een beul.
7
Omdat ieder individu in eigen ogen niet zozeer een universum in het klein, maar een universum in zijn geheel is, lijkt de strijd tussen de mensen weleens een gesmoorde apocalyps. Conventioneel aan de oppervlakte, maar oneindig tragisch in de diepte.
Stand houden tussen hen betekent een hart van steen hebben, de onverschilligheid van een hond en een zo verregaande looiing van huid en verstand, dat je je gaat afvragen: wat als jij die maar doorgaat met bestaan niet net zo goed deel uitmaakt van de gewone horde, even wreed en belachelijk bent? Bij deelnemer en toeschouwer verraadt het inademen van de onverzoenlijke lucht van het leven de ziel van een roofdier met meer of minder afgestompte snijtanden. Ieder levend wezen dat maar doorgaat heeft zijn ongeluk verdiend.
Toch bestaat er een verschil ten ongunste van de mens: terwijl ieder prooidier een andere soort ten prooi valt, zijn alleen mensen een prooi onderling. Kaïn en Abel zijn voorlopers van de hele geschiedenis en symbool van alles wat volgde. Vijandschap verzadigt iedere seconde. En hoe kan het ook anders, als ieder mens zijn eigen opperste obsessie is, wanneer eigendunk het eufemisme is voor beestachtigheid en valse bescheidenheid, die geen eigendunk mag heten, een nog groter gevaar vertegenwoordigt?
Buiten hen die van alles afzien – door ascese, zelfmoord, heiligheid of uit afkeer – en buiten hen die zich bezwadderen met hun eigen bloed bestaat de mensheid uit een kudde doodgewone moordenaars, waartussen we ons voortslepen in vermoeidheid en walging, totdat hun blikken en daden ons vermogen hebben uitgeput om welk lot dan ook te delen.
8
Iedere vorm van nostalgie bevat een wellustig en vaag pijnlijk, onbewust streven naar verdwijnen. Het is de chronische ziekte van de ziel, onderhevig aan de droom van een ander onderkomen dan het leven, met grote gretigheid begerig naar een sterielere aarde en een verder verwijderd hoekje van het onbestaan.
9
Gebeurtenissen zijn de tumoren van de tijd, mensen de medeplichtigen van de verrotting, de geschiedenis het rotten zelf. Vertrapt door de duivel, raakt de menselijke mierenhoop versnipperd in afgrijzen, en uit dit afgrijzen ontstaan het gebed, de vroomheid en god.
10
Ieder handelen in het leven is een handelen uit voorkeur, een schijn verheven tot idool. Het individu kiest iets en weigert de rest; de natie, een abstractie, wordt concreet in de haat jegens een andere natie, zij wordt levend, bestaat; net zo goed als de mens, in zijn onophoudelijke opstand tegen zichzelf en zijn natuur, zich voedt met dit conflict dat hem uiteindelijk definieert.
In leven zijn, dat is in de grond van de zaak het weigeren van objectiviteit. Wanneer we ertoe zouden komen, dingen en mensen hun eigenlijke waarde toe te kennen, los van ons eigen belang, betekent het dat we een positie innemen buiten hun niveau, dat de drijfveer van ons handelen niet meer uit het leven afkomstig is.
De illusies van de stam niet meer delen, evenmin als de vooroordelen van de natie of de fascinaties van de mens; een denkende steen zijn, gezuiverd door de dodelijke obsessie van de onpartijdigheid, de al te voorgebakken instincten omzetten in een kille wellust die door geen enkele beving wordt aangetast, een geest die geen enkele rilling van medeplichtigheid meer toelaat, lust en walging, opstand en berusting overwinnen – dat zijn de basale voorwaarden voor wat een oordeel kan zijn dat niet bevlekt wordt door de gemeenschap, de natie, hervorming, toekomst of welke andere leugen, inherent aan de ziekte van het bestaan. Dit zou de voorwaarde van de waarheid kunnen zijn.
Het probleem is dat deze voorwaarde je in conflict brengt met alles en iedereen – en zo val je terug in de toestand die je had overwonnen en ontkend. Zo ben je gedwongen jezelf te prefereren, juist wanneer niets je meer rechtvaardigt en niemand je meer accepteert. Onpartijdigheid wordt een ideaal, een hartstocht; ze stuurt je via een omweg terug naar de ketening van het handelen die je had geweigerd. Ieder standpunt, zelfs als het levensvijandig is, is geïnfecteerd door het leven. Tegenstrijdige toestanden onderscheiden zich door hun inhoud, niet door hun schijn. Twee vijanden zijn twee vormen van dezelfde mens.
Alleen wie als organisme overal buiten staat, wie er in alle onschuld in slaagt niet te leven, staat terzijde, boven of onder zijn natuur. Zelfs wie overwegingen over het leven afscheidt verraadt er een geheime affiniteit mee. Objectiviteit is een moeilijker te bereiken ideaal dan heiligheid, want objectief zijn betekent in conflict komen met alle eigenschappen en surrogaten van het leven, terwijl je ademhaalt; terwijl heilig zijn een overeenstemming met de wereld die je hebt gecreëerd veronderstelt, de mijne en die van god, een wereld naar de hemel geslingerd – die ik verkies, die me volmaakt bevredigt.
Objectiviteit is alles wat men zich als het verst verwijderd kan voorstellen van de behoefte aan heil, deze nobele verbuiging van onze reflexen; en van de weigering, de dingen te zien zoals ze zijn. Zien wat is, zoals het is, dat is de dood. Zien wat is, zoals het zou moeten zijn, dat is het leven. Volkomen onpartijdigheid en de dood zijn één en onscheidbaar, het ideaal van de onpartijdigheid is een perverse vorm van eigendunk, smachtend naar ongenaakbaarheid.
11
Oneindige, ziel, universum… allemaal woorden waaronder niets schuilgaat, nobel verguldsel met dank waaraan we de werkelijkheid ontvluchten. Onder de leegte van de woorden ligt ons onvermogen om één te zijn met de wereld, en de spanning die dat oplevert, totdat de dood ons komt halen of we onszelf doden.
De mens is de vreemde: aan god, de materie en zichzelf. Hij stort zijn vitaliteit uit in zijn verbanning, hij is de vreemde bij uitstek, over een aarde zwervend die hij ontkent, zich niet zonder ondeugd vermakend met zijn uitzonderlijkheid.
De oplossingen die hij knutselt doen hem geen eer aan: hemel, geluk, schepper, vooruitgang: wat een miserabele apotheek! De ontkenningen vanuit zijn verstand tonen zijn enige originaliteit. De rest is een uitbreiding van de instincten, een vulgaire victorie van het object. De essentie van de mens ligt in zijn tegenstand tegen alles.